Klacht tegen de MIVB wegens discriminatie tijdens de aanwerving: de stand van zaken
Gepost op 17 oktober 2019De Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer te Brussel (MIVB) wordt geconfronteerd met een klacht wegens discriminatie van een juriste ingevolge de afwijzing van haar kandidatuur voor aanwerving.
De kandidate die solliciteerde voor de posten van « legal officer » en van « business analyst » stelt dat het haar wens is om het hoofddoek te behouden die de reden van deze afwijzing is. En gesteund door UNIA kwalificeert zij het als een « intersectionele » discriminatie dat wil zeggen dat de discriminatie resulteert uit een kruising tussen de religieuze overtuiging en het geslacht.
De MIVB, zij stelt dat zij niet « beschikte over de gezochte vaardigheden » en dat de beslissing niets te maken had met het dragen van een hoofddoek of van levensbeschouwelijke tekenen.
De gelegenheid om in herinnering te brengen dat een werkgever, zelfs voor het aanwerven van een werknemer, gebonden is door strikte regels.
Enerzijds voorziet de nationale Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) nr. 38 strikte rechten en verplichtingen waarvan in huidig geval de meeste relevante diegene is dat, in het kader van de aanwerving van een werknemer, diens privéleven dient geëerbiedigd te worden hetgeen alle vragen uitsluit die niet onmiddellijk verbonden zijn aan de evaluatie en de behoeften van de post en vooral de verplichting voor de werkgever om de afwijzing van een kandidatuur te rechtvaardigen.
Anderzijds verbiedt de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie elke vorm van discriminatie gebaseerd op leeftijd, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, vermogen, geloof of levensbeschouwing, politieke overtuiging, taal, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, een fysieke of genetische eigenschap of sociale afkomst.
Men zal herinneren dat het afwijzen van een kandidatuur wegens het dragen van levensbeschouwelijke tekenen een direct onderscheid a priori discriminerend is tenzij dit gerechtvaardigd wordt op grond van wezenlijke en bepalende beroepsvereisten. Dat wil zeggen een bepaald kenmerk, dat verband houdt met leeftijd, seksuele geaardheid, geloof of levensbeschouwing of een handicap, vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteiten of de context waarin deze worden uitgevoerd, wezenlijk en bepalend is. En de Belgische (Feryn, Hema) en Europese (Bougnaoui) rechtspraak heeft duidelijk beslist dat de vereisten van klanten geen dergelijke wezenlijke beroepsvereisten vormen en dus een dergelijk onderscheid niet kunnen rechtvaardigen.
Daarentegen, zoals het Europese Hof van Justitie leert in de zaak Achbita, wanneer een ondernemingsbeleid het dragen van elk welk danig religieus, filosofisch of politiek teken verbiedt om de neutraliteit van de onderneming te waarborgen dan zou het niet meer gaan om een direct onderscheid maar een indirect onderscheid dat kan gerechtvaardigd worden indien het doel ervan legitiem is. En het hof preciseert dat het waarborgen van de neutraliteit van de contacten met klanten legitiem is.
Zonder de details van de zaak te kennen, zal in de eerste plaats voor de rechtbank de vraag gesteld worden of de MIVB kan bewijzen dat haar beslissing uitsluitend gegrond is op een objectieve evaluatie van de kandidaturen waaruit blijkt dat zij « niet geschikt was ». Wij stellen ons voor dat de MIVB in de strikte juridische context, die hierboven wordt vermeld, bewijzen heeft bijgehouden… Temeer dat de MIVB sinds lang haar wens heeft betoond om voorrang te geven aan de integratie en het respect van eenieder.
Wat hier verrassend is, is dat de MIVB op de hoogte kon zijn van het feit dat de kandidate een hoofddoek droeg (zij zal zich ermee aangeboden hebben tijdens het interview) en vooral dat zij de intentie had om deze te dragen tijdens het werk. Immers, de vraag naar het dragen en/of de wil om een hoofddoek te dragen is een vraag die a priori verboden is onder de CAO nr. 38.
Overigens, het inroepen van een « intersectionele » discriminatie roept vragen op. Dit concept werd ontwikkeld door de universitaire afro-feministe Kimberlé Crenshaw in de USA begin jaren 90 op basis van de situatie van afro-Amerikaanse vrouwen die binnen GM gediscrimineerd werden. Het gaat om het bijzonder geval waarin een persoon niet gediscrimineerd wordt op basis van één of ander criterium maar de samenvoeging van twee. Aldus discrimineerde GM niet de vrouwen, noch de afro-Amerikaanse personen maar wel degelijk de afro-Amerikaanse vrouwen. Of in huidig geval, de kandidate zou niet gediscrimineerd zijn omdat ze een vrouw is noch omdat zij een hoofddoek draagt maar omdat zij een vrouw is die een hoofddoek draagt. De wet van 2007 dekt dit geval niet en men zou a priori dienen te spelen op een indirecte discriminatie dat wil zeggen een criterium dat neutraal lijkt maar in werkelijkheid enkel of meer bepaald een categorie van personen treft omwille van één van de verboden criteria. Het concept is vaag en geeft aanleiding tot talrijke debatten sinds 30 jaar.
Door het inroepen van een intersectionele discriminatie erkennen UNIA en de kandidate vooral onrechtstreeks dat er in dit geval geen discriminatie zou zijn op basis van het geslacht, noch een discriminatie op basis van de religieuze overtuiging maar een discriminatie gebaseerd op de kruising van beiden. Hetgeen verbaast. Waarom zich baseren op een vaag concept dat niet in de wet in aanmerking is genomen daar waar het a priori gemakkelijker lijkt om te spelen met een discriminatie gebaseerd op het dragen van levensbeschouwelijke tekenen.
Deze twee gecombineerde vragen – men zal zeggen « intersectioneel » - dringen zich op wanneer men weet dat Unia in dit gebied voorop loopt en sinds lang het in aanmerking nemen van de intersectionele discriminatie verdedigt. Een aanhanger van complottheorieën zou er een testcase in zien teneinde de rechtspraak te ontwikkelen.
De vordering tot stopzetting van discriminatie zou ons snel antwoorden dienen te bezorgen.
Wordt dus vervolgd.