De uitspraak van het HVJ in de zaak Barbulescu: echt iets nieuws?
Gepost op 6 december 2017Hoe ver mag een werkgever gaan in het monitoren van het internet? Dinsdag hebben de rechters van de Grote Kamer, het hoogste gerechtshof van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg, een langverwachte uitspraak gedaan over de balans tussen de veiligheid van bedrijven en de privacy van werknemers.
Sinds gisteren hebben kranten en juridische commentatoren veel aandacht besteed aan deze uitspraak van het Europees Hof van Justitie, die zelfs een mijlpaal wordt genoemd.
Is dit echt waar? Ik denk het niet in het algemeen, en zeker niet in een Belgische context in het bijzonder.
In werkelijkheid herhaalt en past het EHJ gewoon, zij het heel duidelijk, beginselen toe die al goed zijn ingeburgerd:
(i) het recht op privacy houdt niet op bij de werkplek en zelfs professionele communicatie kan onder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer vallen, omdat de werknemer zelfs op de werkplek en in professionele communicatie recht heeft op een sfeer van privacy die de werkgever hem niet kan ontzeggen;
(ii) e-mail, internet of het gebruik van een berichtensysteem zijn “mededelingen” die van nature beschermd zijn;
(iii) controle door de werkgever op het gebruik van de in de onderneming gebruikte telecommunicatiemiddelen is op zich niet verboden en is in beginsel zelfs toegestaan, mits deze controle voldoet aan strikte voorwaarden die een evenwicht moeten verzekeren tussen het recht van de werkgever om de prestaties van zijn werknemers te controleren en de werking van zijn onderneming te waarborgen, en het recht van de werknemer op bescherming van zijn privéleven:
a. het concept van een gewettigd vertrouwen in de persoonlijke levenssfeer impliceert dat de werknemer vooraf moet worden geïnformeerd over de mogelijkheid van toezicht op de telecommunicatiemiddelen en over de omvang ervan, met name wat betreft de feitelijke inhoud van de correspondentie en de aard van dit toezicht. Het was dit punt dat het zwaarst woog in de beslissing van het Hof om het toezicht in strijd met artikel 8 EVRM te verklaren. De heer Barbulescu was nooit duidelijk geïnformeerd over de mogelijkheid van een toetsing, laat staan over de reikwijdte en aard ervan, en hij had deze toetsing redelijkerwijs niet kunnen verwachten of de reikwijdte ervan kunnen bepalen;
b. het begrip legitieme en evenredige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, dat inhoudt dat de werkgever in geval van controle ervoor moet zorgen dat deze controle zodanig wordt uitgevoerd dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zoveel mogelijk wordt beperkt, met name door de duur van de controle te beperken, door de controle te beperken tot de stream alleen, door het toezicht op de inhoud te beperken, bijvoorbeeld door te zoeken op trefwoorden, Ook hier is het Hof in overeenstemming met zijn eerdere arresten, door te stellen dat het opnemen van alle telecommunicatie van Barbulescu gedurende een periode van acht dagen en het volledig lezen, controleren en transcriberen daarvan een buitensporige inbreuk op zijn privacy vormde;
c. het concept van de legitimiteit van de controle, wat impliceert dat de controle voor legitieme doeleinden wordt uitgevoerd en dat deze legitimiteit strenger wordt beoordeeld wanneer de inhoud van correspondentie/communicatie in het geding is.
Op zich is er dus niets nieuws. Wat wel interessant is, niet alleen omdat het is opgenomen in de eindbeslissing, maar ook omdat het de basis vormt van de afwijkende mening, is het feit dat de werknemer, die in eerste instantie alleen werd geconfronteerd met de stroom van telecommunicatie, had verklaard dat hij het chatsysteem alleen voor professionele doeleinden had gebruikt, wat ertoe leidde dat de werkgever hem een transcript met privé- en zelfs intieme communicatie voorlegde om aan te tonen dat deze verklaring onjuist was. De leugen van de werknemer was echter niet voldoende, aangezien de reikwijdte van de inspectie opnieuw overdreven en onnodig indringend werd geacht.
Er zij aan herinnerd dat in België het probleem van het toezicht op telecommunicatie nog complexer wordt gemaakt door het bestaan van twee strafrechtelijke bepalingen die het telecommunicatiegeheim regelen (artikel 314 bis van het Strafwetboek en artikel 125 van de wet van 13 mei 2007) en een nationale collectieve arbeidsovereenkomst (CAO 81) die, onder het mom van het vereenvoudigen van het toezicht door de werkgever, in feite extra voorwaarden toevoegt die sterk lijken op de leer van het HvJ.
Naar mijn mening zorgt deze uitspraak dus niet voor een revolutie in het onderwerp in België, maar het heeft wel de verdienste dat het de grondbeginselen weer onder de aandacht brengt.
Wat de sanctie betreft, moet worden opgemerkt dat de overwinning van de heer Barbulescu uiteindelijk bitter was, omdat hij geen schadevergoeding kreeg en de geldigheid van zijn ontslag op zich niet in twijfel werd getrokken …